Het is zijn laatste dag vandaag.
Isaak wil nog één iets doen voor het einde en heeft speciaal deze dag uitgekozen. Het museum is voor het eerst dit seizoen op maandag open. Hij hoopt dat het rustig is, dat de meeste toeristen nog zullen denken dat het pas dinsdag opent. Want hij is moe, wil geen drukte. Later die dag geeft hij zichzelf zijn definitieve rust maar eerst nog even genieten van de mooie herinneringen in een rustige omgeving.
Het is onverwacht warm in Bilbao. Het is amper half tien en de zonnestralen doen zijn hoofd gloeien, dat zonnehoedje was toch geen slecht idee geweest. Er ontstaan kleine zweetdruppeltjes die hij zo snel mogelijk wegveegt met zijn nog propere zakdoek. Een briesje brengt verkoeling aan zijn benen. Gelukkig koos hij de short. Zijn smalle benen passen er eigenlijk niet in. Het lijken bleke houten stelten met een knoest waar zijn knie zit. Het feit dat de broek beige is, helpt ook niet echt. Maar het feit dat het er allemaal niet meer toe doet, is bevrijdend.
Het eerste dat hij ziet is de enorme hond, volledig bedekt met kleurrijke bloemen. Even staat hij stil met een dwaze glimlach om zijn lippen. Kunst, het blijft hem verbazen.
Het gaat pas open om tien uur. Voordat hij de lange trap opwandelt, gaat hij langs het gebouw naar het water. De toren van zilverkleurige ballen, spiegels zijn het, spiegels die schitteren. Het indrukwekkende gebouw er vlak achter met zijn vreemde vormen geeft hem een gevoel van fijne spanning, een gevoel dat hij al lang niet meer ervaarde. Hij loopt langs de constructie over een soort brug die geen brug is, richting de reuzenspin. Vlak voor de spin gaat hij zitten op het muurtje. De rivier stroomt achter hem door. Hij staart naar het gebouw. De grijze blinkende muren met uitsteeksels naar alle kanten geven de indruk dat het onmogelijk is om daarbinnen rond te lopen. Maar hij weet dat het wel kan en dat je er de echte kunst kan zien.
Ineens is ze daar. Recht tegenover hem zit ze in kleermakerszit op het muurtje. Op haar knieën ligt een tekenblok. Eerst staart ze naar het gebouw waarna ze geconcentreerd met haar potlood over het papier schuurt. Hij kan het bijna horen. Haar donkere krullen liggen warrig op haar hoofd. Iedere keer voor ze start met tekenen, legt ze het achter haar oren, duwt ze haar bril omhoog en komt het tipje van haar tong uit haar mond. Haar ogen hebben het blauw van de azurenkust. Wanneer ze stopt met tekenen en kijkt naar het gebouw, lacht ze. Het is een beetje een scheve lach, niet perfect maar wel betoverend.
Het drupje speeksel dat hij voelt in de hoek van zijn mond doet hem beseffen dat hij met open mond kijkt. Zijn wangen kleuren rood terwijl hij snel zijn mond sluit en wegkijkt. Voor even. Dan kijkt hij terug naar haar. Ze is magisch. Dit gevoel heeft hij nog nooit gehad. Zou hij hier de hele dag kunnen blijven zitten? Kijken naar haar? Zou ze hem uiteindelijk opmerken? En misschien hem aanspreken? Wat zou hij dan zeggen?
Een vrolijke kinderstem onderbreekt zijn gedachtenstroom.
‘Oh opa, kijk hoe groot die spin is!’ De jongen huppelt rond de grote langgerekte poten, raakt ze voorzichtig aan en kijkt verwonderd om hem heen.
De oude man lacht zoals alleen oude mannen kunnen lachen, vol genegenheid en wijsheid.
‘Ja hé, jongen, die spin die heet “Maman”, want, zie je dat zakje onderaan?’
De jongen vormt spleetjes met zijn ogen en piert omhoog. Dan gaan zijn ogen wijdopen en knikt hij, trots dat hij het gezien heeft. Vol verwachting kijkt hij naar zijn opa.
‘Dat zijn eitjes. Daar komen dan honderden babyspinnetjes uit.’
Zijn mond valt open.
‘Honderden? Echt waar?’ De jongen kijkt wantrouwig naar zijn opa. Maar de overtuigende knik van zijn opa, vindt hij dan voldoende.
‘En weet je wat? Gelukkig is die grote spin niet echt want anders zou ze jou vast en zeker opeten!’
De man aarzelt even zodat de jongen de kans krijgt om weg te lopen en holt dan de schreeuwende jongen achterna tussen de acht bronzen poten. Na de vierde poot heeft hij hem te pakken heeft en gooit hem half in de lucht. De schaterlach doet iedereen omkijken. Ook zij.
De grootvader zet de jongen neer en neemt zijn hand. Hij wijst naar het gebouw.
‘En dat, dat is nu het museum jongen.’
‘Wauw!’
De man laat een diepe lach horen.
‘Inderdaad, wauw.’
‘En hangen daar dan schilderijen?’
‘Schilderijen en nog heel veel andere kunstwerken. Zie je die zilveren ballen?’
De jongen knikt terug met zijn grote ogen.
‘Dat is ook een kunstwerk.’
‘Het lijken allemaal spiegels!’
Ondanks het leeftijds- en grootteverschil hebben ze elkaars ritme overgenomen en lopen synchroon de hoek van het gebouw om, richting de ingang.
Hetzelfde gevoel als twintig jaar geleden overvalt hem. Zijn grootvader die zijn hand vasthoudt en wijst naar het gebouw. 10 jaar oud was hij en steeds onder de indruk van elk woord van zijn grootvader. Als het over kunst ging, was hij de referentie. In het museum van zijn stad hing één van zijn schilderijen. Nu weet Isaak dat iedereen die er woont en een beetje kunst maakt, daar een plekje krijgt. Toen vond hij het gewoon geweldig dat zijn op in een museum hing. En dan kwamen ze naar Bilbao. Het was niet alleen zijn eerste buitenlandse reis, het zou de eerste keer zijn dat hij echte kunst zag. Hij begreep er niets van maar vond het prachtig, vooral omdat zijn opa er zo enthousiast over was.
Met zijn ogen dicht slikt hij het onverwachte verdriet weg. Wanneer hij ze opent, kijkt zij weer geconcentreerd op haar blad. Ostentatief staat hij op. Ze reageert niet, focus op het tekenen. Met zijn meest vriendelijke glimlach kijkt hij haar recht aan en probeert haar met zijn gedachten te doen opkijken. Ze blijft geconcentreerd tekenen, merkt hem niet op. Hij slikt de teleurstelling weg en loopt naar de ingang.
Heel erg traag stapt hij de brede tredes af naar de ingang. Het gevoel opgeslorpt te worden overvalt hem. De grote hal neemt het gevoel van beknelling onmiddellijk weg. De ruimte en het geroezemoes van de weinig aanwezige bezoekers omhullen hem met een herkenbare warmte.
De grootste zaal van het gebouw staat vol met grote stalen platen. Het is muisstil in de gigantische ruimte, hij is alleen. Isaak schuifelt door de platen en vreemde kronkels van het staal. Een half uur later staat hij terug in de grote hal. Een schokje gaat door zijn lijf. Ze staat op het terras en hij zou zweren dat ze naar hem keek maar nu zit ze terug te tekenen. Geconcentreerd alsof ze nooit iets anders heeft gedaan. In plaats van eerst de rest van het museum te verkennen, gaat hij het terras op. Hij gaat naast een ouder koppel staan dat naar de overkant kijkt. Hij kijkt naar haar. Ongegeneerd. Bijna 10 minuten kijkt hij, het oudere koppel is al lang terug naar binnen, hij voelt een druppel zweet langs zijn rug naar beneden glijden en huivert. Ze kijkt niet één keer op. Voordat hij naar binnen gaat schopt hij tegen een denkbeeldige steen.
Het gebouw is nog net zo indrukwekkend als toen hij tien jaar was. Er hangen vreemde werken, schilderijen die zonder uitleg niets voorstellen, grote gekleurde vlakken, collages van knipsels, en dan ineens prachtige pop-art kunstwerken, vol kleur, afgewerkt, getekend. Hij dwaalt door de zalen en dan is ze weer daar. Gebogen over haar tekenblok op de witte bank midden in een zaal met tekeningen die lijken op kinderkunst. Ze zit op het hoekje van de bank. Hij gaat aan de andere kant zitten in de tegenovergestelde richting, met zijn rug naar waar zij kijkt.
Hij ademt diep in en fluistert dan.
‘Hallo?’
Ze schrikt op en kijkt hem aan met haar zeeblauwe ogen. Ze zegt niets maar haar vragende ogen klinken loeihard in deze grote zaal.
‘Sorry, ik wou je niet doen schrikken.’
Hij staat op en schuifelt weg naar de uitgang.
De bekende warmte van de binnenkomst is overgegaan in de even bekende kilte van eenzaamheid.
Onder de lange trap, op het pleintje naast het museum, is een café, hij heeft nog tijd. Nog één drankje en dan kan hij zich verder voorbereiden. Ondanks de hitte neemt hij een koffie. Warme dranken schijnen af te koelen.
Hij nipt van de hete drank. Die afkoeling laat nog even op zich wachten terwijl hij voor de zoveelste keer het zweet van zijn voorhoofd veegt. Hij is volledig in gedachten verzonken wanneer een groot blad op zijn tafel geschoven wordt. Hij kijkt op en daar is ze. Verward kijkt hij naar het blad en dan terug naar haar en dan terug naar het blad. Ze heeft hem getekend, op een manier waarop hij zichzelf nog nooit gezien heeft. Voor het eerst denkt hij dat hij er niet zo slecht uitziet. Hij kijkt op, ze lacht.
‘Een koffie?’
Ze knikt en gaat tegenover hem zitten. De azuurblauwe ogen kijken hem nieuwsgierig aan.
Misschien is er morgen toch nog een dag.
Prachtig. Ik zie het voor mij…👏
Waw mooi 👍👏😊