Hartsvriendinnen in de dood

Ik schuifel. Het is een vaststelling. Ondanks het feit dat ik nog steeds denk dat ik kan stappen zoals op mijn twintigste, zie ik dat mijn voeten amper loskomen van de grond. De poort staat groot open. Het verbaast me hoe slecht deze plek is uitgerust voor schuifelende mensen, losse tegels, steentjes die schuiven en te veel putten. Nochtans ga ik ervan uit dat hier vooral schuifelende mensen komen. Tot voor kort kwam ik hier nooit. Het is pas nu ik schuifel dat ik hier iedere dag kom. Het was niet mijn bedoeling om dit zolang vol te houden. De eerste week na de begrafenis dacht ik nog, een weekje, tot de bloemen verwelkt zijn daarna kom ik alleen nog op bijzondere dagen. Maar ondertussen zijn we twee maanden verder en ik kom nog altijd, elke dag.

Josefien is er al. Haar blauwgrijze haar blinkt in het vroege zonlicht en weer is ze helemaal in het wit, witte wollige jas, witte broek en een prachtige witte handtas. Sinds de begrafenis draagt ze alleen maar wit, het kleur van feest. Als je niet goed kijkt, zou je denken dat ze een engel is, maar dat is ze zeker niet. Ze draait zich om wanneer ze me hoort komen.
‘Ah daar ben je, dat werd tijd.’
Ik zucht, ‘Tja, die benen willen niet meer met me mee.’
Ze haalt haar schouders op, ‘Wat wil er wel nog mee op onze leeftijd? Ik was juist aan het zeggen tegen Jos dat ik bijna jaloers ben op hem. Nergens nog last van, geen pijn meer in de gewrichten, geen last meer van ogen die niet registreren wat ze zouden moeten registreren en geen hoorapparaat meer moeten opladen. Niet dat hij reageert.’ Ze kijkt naar de steen, ‘Het grote verschil met vroeger is dat ik nu zeker ben dat hij niet luistert.’
‘Ja dat ken ik.’ De steen van Jef is donkerder dan die van Jos, ‘Maar ik mis toch het gegrom. Ik kon horen aan het bromgeluid of hij akkoord ging of niet.’

We staan in stilte te kijken naar de beide graven. Twee namen, twee geboortedata, één sterfdatum. 
‘Ze willen me het huis uit.’
Ik kijk haar verbijsterd aan, ‘Wie?’
‘De kinderen.’
‘Maar dat kan toch zomaar niet!’
Ze schudt haar hoofd, ‘Neen en ze zeggen het ook niet zo expliciet maar ik voel het aan alles wat ze doen. Gisteren kwam Lieve langs. Het was twee uur in de namiddag en ik had de afwas nog niet gedaan. Waarom zou ik ook, ik heb tijd, de hele dag. Dus waarom zou ik in godsnaam direct na het eten de afwas doen. Wat moet ik dan de rest van de namiddag doen? Dus doe ik altijd eerst een dutje.’
‘Doe ik ook, ik was altijd ’s avonds af, alles ineens.’
Ze knikt heftig met haar hoofd, ‘Awel ja, dat zei ik dus ook. Maar Lieve vond het blijkbaar schandalig dat het vuile servies er nog stond. Ze vond het een teken van mijn zwakkere gezondheid. En slapen midden in de dag is blijkbaar ook een probleem.’
‘Die jong gasten weten niet hoeveel energie het kost om in leven te blijven op onze leeftijd.’
‘Tja, maar dan hoor ik haar al komen hé. Is het huis niet te groot? Zou je niet kleiner gaan wonen? Zou het niet goed zijn om meer hulp te hebben? Iemand die je eten maakt en de afwas doet? Enzovoort, enzovoort, … Ik heb mijn hoorapparaat afgezet.’
Ik lach, ‘Dat doe ik ook! Ik kan zo genieten van de stilte als de kinderen er zijn. En ik knik en glimlach dan als ze me aankijken.’
Samen staan we daar te giechelen als twee pubers. Mijn lach gaat over in een hoest. Het duurt even maar zoals alles gaat het dan over.

‘Enfin Lieve was dus al de vierde die deze week langskwam om te zeggen dat het huis te groot is voor mij alleen.’ Ze zucht en ik zie dat haar ogen vochtig worden, ‘Dus ze willen me het huis uit. Ons huis.’ Ze wijst naar de zerk van Jos. ‘Hij heeft het bijna helemaal alleen gezet. En nu zouden ze het willen verkopen.’
‘Maar Josefien toch, dat kunnen ze niet hé, zolang jij niet akkoord gaat.’
‘Neen ik weet het, maar soms denk ik, misschien moet ik het toch maar doen, misschien hebben ze gelijk. Hoeveel vrouwen van 97 wonen nog alleen?’
Ik kijk haar met grote ogen aan, ‘Dat meen je niet!’
Voor het eerst in de acht weken dat we elkaar kennen, zie ik een ondeugende blik, ‘Natuurlijk niet! Zie je mij al zitten in zo’n rusthuis tussen al die oude mensen?’
Ik kijk naar mijn wandelstok en wijs naar haar rollator, ‘Wij zijn die oude mensen.’
En dan lachen we samen luidop, heel erg luid. Aan het graf van onze mannen, doorbreken we de zedige stilte van het kerkhof. We lachen. We verliezen een beetje urine, maar dat hoort er tegenwoordig bij. 

En even snel als het begonnen is, stoppen we. We staan uit te hijgen, ook lachen is lastig voor oude mensen. ‘Wat ga je nu doen?’
‘Ik ga morgen naar de notaris. Ik ken nog wel een goed doel dat iets kan doen met de rest van mijn geld.’ Ze neemt haar rollator, ‘Tot morgen.’ Ze schuifelt weg.
Ik kijk haar na en heb nadien last van mijn nek.

3 Reacties on “Hartsvriendinnen in de dood

  1. Awel nu heb ik eens goed gelachen… al was het in principe een triestig verhaal. Maar de werkelijkheid! Stillekesaan behoren wij ook al tot dit clubje.
    Kwestie van herkenning….prachtig 👏👏👏

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *