Wie was ik?

De klap op het hoofd. De scherpe pijn tot in mijn kaak herinner ik me haarscherp maar niet wat ervoor of erna gebeurde. Na vier weken ziekenhuis kunnen de artsen niets meer voor me doen. Ze denken dat mijn geheugen nog terugkomt, ooit. Een terugkeer naar normaliteit zou helpen. Dus zit ik nu in een auto naast een vreemde man, blijkbaar mijn beste vriend, op weg naar mijn huis. Hans heet hij en hij zat de afgelopen weken geduldig naast mijn ziekbed. Ik ben dankbaar en voel me schuldig. Want ik ken Hans niet. Ondanks alle verhalen die hij me in de afgelopen weken vertelde, is er niets teruggekomen. Er is hoop maar ik moet geduld hebben, zeggen ze. Dus heb ik geduld. Het is niet helemaal duidelijk hoe ik in het ziekenhuis terecht kwam. Hans, diezelfde beste vriend, heeft me gevonden met een bebloed hoofd buiten bewustzijn. Ze denken dat ik ben gevallen en slecht neergekomen. De achterkant van mijn hoofd is inderdaad niet de beste plek om neer te komen. 

De auto stopt. ‘We zijn er.’ Hans kijkt me hoopvol aan. Ik staar naar de verschillende gevels maar ik krijg geen enkel gevoel. ‘Nummer 17?’ gok ik dan maar. Hij schudt zijn hoofd. Daarbij probeert hij teleurgesteld te kijken maar hij lijkt ook opgelucht. Het verwart me. Ergens voel ik me comfortabel bij hem maar het blijft vreemd dat hij mijn hele leven lijkt te kennen en ik hem niet eens herinner. Hij was bovendien de enige bezoeker in het ziekenhuis. Ik vraag me af waar mijn familie was.

We staan voor een klein huis in de rij. Is dit mijn huis? De armoedige aanblik van dit huisje met één raam naast de donkerbruine voordeur maakt me triest. Hans geeft me de sleutel en knikt me bemoedigend toe. Ik ben bang voor donkere kamertjes en muffe geuren. Ik adem diep in en draai de sleutel om. De deur zwaait open en het zonlicht verblindt en verrast me. Het huis, mijn huis, is onverwacht zonnig en vrolijk. Zowel de living als de keuken hebben grote ramen aan de achterkant van het huis waardoor het zonlicht welig tiert. Het huis ruikt ook helemaal niet muf ondanks de vier weken opsluiting. In mijn hoofd maak ik een notitie dat die gevel een renovatie nodig heeft zodat je vanbuiten ziet wat er vanbinnen is.

Ik ga voorzichtig binnen en voel dat Hans vlak achter mij loopt. Ik zou willen dat hij wegging, dat ik rustig op mijn eentje dit huis kon verkennen en de bewoner terug kan leren kennen. Maar Hans is vriendelijk, hij heeft al vier weken zijn leven on hold gezet voor mij. Als ik nu zou zeggen dat ik hem niet meer nodig heb, zou ik waarschijnlijk zijn hart breken. Ik laat hem dus en negeer het beklemmende gevoel.

Verwonderd kijk ik rond in de leefruimte. De kamer is huiselijk en zeer gezellig ingericht. De meubels hebben een lichte kleur en de zetels hebben een warme bruinachtige kleur. Opgelucht zie ik verschillende foto’s op het dressoir staan. Mogelijk tonen zij mij iets van mijn vroegere leven en helpen ze mijn geheugen. ‘Maak je niet direct te moe hé. Je hebt nog tijd genoeg om alles te bekijken. De dokter heeft gezegd dat je niets mag forceren Veerle.’ Veerle, het is een naam waar ik ook aan moet wennen. Hij kijkt toe, bijna argwanend, wanneer ik de foto’s één voor één opneem. Ik herken mezelf op sommige foto’s. Op eentje sta ik naast een oudere man en op een andere zit ik op een paard met een kindje dat voor mij zit. Dan is er een groepsfoto, het lijkt een familiefoto waar ik ook op sta. Ik vraag me af waarom er zoveel foto’s zijn en er toch geen bezoekers kwamen naar het ziekenhuis. Iets in de blik van Hans weerhoudt me om de vraag luidop te stellen. 

‘Zullen we een kop koffie drinken?’ Hij knikt langzaam. Ik stap de keuken in en zie dat ook deze zeer gezellig is ingericht. Er hangen kaders met grappige spreuken tegen de muur die me doen glimlachen. De kasten zijn in zachtgeel geschilderd, een kleur die dankzij het zonlicht nog vrolijker wordt. Ik neem op automatische piloot de koffie uit de kast en zet de koffiemachine op. De geur van koffie vult de keuken. Ik sluit mijn ogen en dan lijkt er zich iets op te dringen in mijn hoofd, de geur brengt een herinnering terug. De gedachte wordt onderbroken door Hans’ woorden die me vanuit de living toeroept: ‘Veerle, als je graag hebt dat ik vannacht hier blijf slapen dan kan dat hé. Dat is misschien beter voor jouw rust?’
Ik zucht en probeer wanhopig het beeld terug op te roepen maar het lukt me niet. Ik neem twee koffietassen uit de kast en verbaas me erover dat ik direct de juiste kast open. Terwijl ik terugkeer naar de zetel, probeer ik zo vriendelijk mogelijk duidelijk te maken dat ik vannacht alleen wil zijn.
‘Dank je voor je aanbod Hans, maar ik moet mijn leven terug opnemen. De dokters zeiden dat ik zo snel mogelijk weer normaal moet doen. Dus dat betekent ook vanavond hier alleen slapen. ’
Hij knikt maar hij is het er duidelijk niet mee eens ‘Ok dan als je denkt dat dat het beste is.’

‘Je hebt de koffie snel gevonden.’ Er ligt iets verwijtends in zijn stem maar ik negeer het.
‘Ja Ik vond alles onverwacht vlot, dat zit waarschijnlijk in mijn spiergeheugen.’ Ik glimlach maar ik krijg alleen een achterdochtige blik terug.
‘Helpt het huis om je dingen te herinneren?’
‘Voorlopig niet, het zegt me allemaal weinig. Maar het voelt wel vertrouwd aan, ik vind snel mijn weg alsof ik hier al geweest ben. Misschien hadden de artsen gelijk en zal een gekende omgeving mijn geheugen prikkelen.’
Hij knikt ‘Het is te hopen hé.’ Iets in zijn toon maakt dat ik hem niet helemaal geloof. Waarschijnlijk zie ik spoken want Hans zou maar al te graag willen dat ik me onze vriendschap herinner. 

‘De koffie zal nu wel doorgelopen zijn.’ Ik keer terug naar de keuken. De geur van de koffie is overweldigend. Het is heerlijk. Weer sluit ik mijn ogen en komt er iets naar boven. Ik stond net zoals nu in de keuken, klaar om koffie uit te schenken. Toen hoorde ik iets. Ik sper mijn ogen open en schrik. Hans staat voor me in de keuken. ‘Herinner je je iets?’ ‘
Je doet me schrikken, Hans.’ Zijn blik is nu bikkelhard.
‘Het zag eruit alsof je je iets herinnerde.’
‘Neen ik vond de koffie goed ruiken en genoot er even van.’ Er hangt een onaangename spanning dit ik probeer te breken met een lachje ‘Dit is iets helemaal anders dan dat bruin water in het ziekenhuis.’ Blijkbaar werkt het want Hans ontspant.
‘Ik zal de koffiekan wel dragen. Breng jij de suiker mee?’ Ik knik en neem de suikerklontjes uit de juiste schuif. 

Ik voel dat het huis de herinneringen zal terugbrengen. Ik wil nog niets tegen Hans zeggen. Het is allemaal nog vaag in mijn hoofd en ik wil hem niet teleurstellen. Tijdens het koffiedrinken staar ik naar de foto’s op de kast in de hoop dat ze ook iets zullen oproepen. Hans ziet het en gaat erop in. ‘Komt er iets?’ Ik schud teleurgesteld mijn hoofd. ‘Neen. Weet jij wie die mensen zijn op de foto’s?’
‘Ik vrees dat je me daar nooit iets over verteld hebt.’ Ik voel dat hij liegt en vraag me af waarom. 

Wanneer de koffie op is, sta ik op en ruim af. Onderweg naar de keuken, herinner ik me ineens helder wie er bij me was op de dag van de klap op mijn hoofd. Het was geen val. De herinnering doet de kopjes bijna uit mijn handen vallen en ik tril. ‘Gaat het?’ Het klinkt ongerust maar ik weet nu beter.
‘Ja hoor, gewoon te snel willen gaan. Ik ben zo terug.’ Zo rustig mogelijk stap ik naar de keuken en zet daar de tassen neer. Ik hoor beweging in de living. Hij komt dichterbij. Ik open de kast links van de gootsteen en neem de grote pan. Ik draai me om en deze keer ben ik de eerste die slaat.

6 Reacties on “Wie was ik?

  1. Tot de laatste zin moeten lezen om te weten te komen wat er werkelijk gebeurd was.Mooi en vlot om te lezen.
    Verrassend, ik dacht aan een ongeval.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *